Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BI6892

Datum uitspraak2009-05-15
Datum gepubliceerd2009-06-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 08 / 5876
Statusgepubliceerd


Indicatie

Nu uit de adviezen volgt dat er andere oplossingen zijn voor de afvoer van hemelwater die geen afbreuk doen aan de monumentenstatus van de stolpboerderij, heeft verweerder de gevraagde vergunning in redelijkheid kunnen weigeren.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 08 / 5876 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2009 in de zaak van: [naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser, gemachtigde: mr. F.H. Eijmaal, advocaat te Maastricht, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Beemster, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 juli 2008 heeft verweerder geweigerd eiser op grond van artikel 11 van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) een vergunning te verlenen voor het oprichten van een afdak aan de stolpboerderij aan de Volgerweg 59/60 te Zuidoostbeemster. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 september 2008 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend. Op 19 januari 2009 heeft eiser nadere stukken ingediend. Het beroep is behandeld ter zitting van 25 februari 2009, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door H.K. Pietersen en mr. M.H. van der Weit, beiden werkzaam bij de gemeente Beemster. Voorts is verschenen [naam] 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 11, tweede lid, onder b, van de Monumentenwet is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen. Ingevolge artikel 12 wordt een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 11 ingediend bij burgemeester en wethouders. 2.2 Eiser heeft het afdak waarvoor vergunning is aangevraagd, reeds gebouwd. Verweerder heeft de vergunning geweigerd, omdat het afdak een wezensvreemde toevoeging is, die een negatief effect heeft op het aanzicht van de boerderij. Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd de adviezen van de Monumentenadviescommissie Welstandszorg Noord-Holland (hierna: de Monumentencommissie), de Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: RACM) en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland (hierna: GS). 2.3 Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Hiertoe voert eiser aan dat het afdak noodzakelijk is in verband met de afvoer van hemelwater en het voorkomen van schade. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar het rapport van Bouwburo Rijkelijkhuizen. Verweerder heeft het besluit dan ook onzorgvuldig voorbereid en de betrokken belangen niet goed afgewogen. Voorts stelt eiser dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt. 2.4 De rechtbank overweegt het volgende. 2.5 Blijkens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 1986-1987, 19 881, nr.3, p. 20) zal een vergunning slechts worden verleend indien in het concrete geval de belangen van de aanvrager, afgewogen tegen de belangen van het beschermde monument, naar het oordeel van de vergunningverlener in redelijkheid dienen te prevaleren. 2.6 In het advies van de RACM van 7 april 2008 staat beschreven dat er andere – beter bij een rijksmonument passende – oplossingen bestaan voor het tegengaan van de bouwkundige problemen die het gevolg zijn van de lokaal geconstateerde concentratie van hemelwater. Voorts wordt overwogen dat de luifel is opgenomen in het boeibord en een wezensvreemde toevoeging vormt die een negatief effect heeft op het aanzicht van de boerderij. De RACM adviseert daarom de aanvrager een andere oplossing voor het probleem te laten zoeken en noemt als voorbeeld het iets verbreden van de goot zonder dat hierdoor een luifelachtige constructie als onderhavige ontstaat. Het advies van de Monumentencommissie van 27 februari 2008 en het advies van GS van 22 april 2008 zijn van eenzelfde strekking. 2.7 Eiser heeft verweerder op 28 mei 2008 een rapport van het Bouwburo Rijkelijkhuizen doen toekomen, waarin uiteen wordt gezet dat het dak bij hevige regenval niet in staat is het hemelwater op adequate wijze af te voeren. Gesteld wordt dat de vorm van de kap en de dakgoten om verschillende redenen niet kan veranderen. De door eiser gerealiseerde afdak met rvs vergaarbak, die via een pvc buis van ø 200 mm op een nabijgelegen sloot is aangesloten, wordt als passende en eigentijdse oplossing gezien. Hierbij wordt nog opgemerkt dat een buis van ø 200 mm nog maar net volstaat, nu deze is berekend op een neerslag van 45 mm per uur en tegenwoordig als gevolg van de klimaatverandering al neerslag wordt gemeten van 97 mm per uur. In zijn zienswijze van 11 juli 2008 stelt eiser bovendien dat een andere oplossing, bestaande in verbreding van de afwateringsgoten en boeiborden, niet in aanmerking komt, omdat een zodanige oplossing het aanzicht van het pand – gelet op de aan te brengen steunberen – wel in beduidende mate zou verstoren. 2.8 De RACM, de Monumentencommissie en GS hebben in het rapport van het Bouwburo geen aanleiding gezien op hun advies terug te komen en blijven van mening dat er andere passende oplossingen zijn. In reactie op de door eiser ingediende zienswijze merkt de RACM op dat wel degelijk een oplossing kan worden gevonden in het verbreden van de goten, indien gootklossen worden toegevoegd om deze constructief te ondersteunen. 2.9 Hoewel verweerder bij het al dan niet verlenen van een monumentenvergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 over een discretionaire bevoegdheid beschikt, komt bij het aanwenden van deze discretionaire bevoegdheid grote betekenis toe aan het ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Monumentenwet verplichte advies van de Minister, voor deze uitgebracht door de RACM. Gelet op de ervaring van RACM in het verstrekken van adviezen met betrekking tot vergunningaanvragen op grond van de Monumentenwet, mag verweerder van de expertise van de RACM uitgaan en het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. Dit geldt temeer nu de Monumentencommissie en GS eveneens negatief hebben geadviseerd. In hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om van de uitgebrachte adviezen af te wijken. Nu uit de adviezen volgt dat er andere oplossingen zijn voor de afvoer van hemelwater die geen afbreuk doen aan de monumentenstatus van de stolpboerderij, heeft verweerder de gevraagde vergunning in redelijkheid kunnen weigeren. 2.10 De rechtbank is verder van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Zoals verweerder terecht heeft overwogen is het door eiser genoemde geval, waarin sprake is van de bouw van een gemeenschapscentrum nabij de kerk in Middenbeemster, niet vergelijkbaar met het plaatsen van een afdak aan een stolpboerderij. 2.11 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.M. Nijenhof, rechter, en op 15 mei 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. D. Krokké, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.